Wie is wie van de Nederlandse Toneeljury? – Rehana Ganga
13 december 2024
De Nederlandse Toneeljury: ieder jaar selecteert zij de tien (of elf, of twaalf) beste voorstellingen van het theaterseizoen. Geen sinecure, want er wordt in de Lage Landen fantastisch theater gemaakt. Toch lukt het ieder jaar. En krijgt de Toneeljury steevast lof, verbazing en kritiek over zich heen. Wie zit er eigenlijk in de Toneeljury? En wat is voor hen de noodzaak van theater? We vroegen het hen alle zeven. Vandaag aan Rehana Ganga.
door: Sabine van den Eynden
‘Programmeren voor de 70 procent.’
Als programmamaker bij Het Nationale Theater houdt Rehana Ganga zich bezig met de verbinding tussen de theaters en hun potentiële publiek. Sinds 2019 is zij lid van de Nederlandse Toneeljury die de beste voorstellingen selecteert voor het Nederlands Theaterfestival.
Hoe zou je jouw werk omschrijven?
“Ik programmeer en initieer. Ik zie wat er ontbreekt, maar wel thuishoort in het theater.”
En dat is?
“Nou kijk, een theater is als gebouw en als instelling eigendom van de stad. Dus het moet ten dienste staan van de stad en haar inwoners, al haar inwoners. Den Haag is een superdiverse stad maar de programmering van de Koninklijke Schouwburg en het Theater aan het Spui was in 2013 – toen ik begon – gericht op zo’n 30 procent van de bewoners. Dat kan natuurlijk veel beter en ik beschouw het als mijn taak om daar verandering in aan te brengen. Want theater kan en moet bijdragen aan het emancipatieproces van die andere 70 procent, die overigens heel divers is. Het kan hen helpen hun stem te vinden en hun narratief te delen op een groot podium. En dat meerstemmige geluid is hard nodig in de meest gesegregeerde stad van Nederland. Anders leer je elkaars achtergronden of geschiedenis nooit kennen.”
‘1 juli moet dezelfde betekenis krijgen als 4 en 5 mei.’
Hoe ben je te werk gegaan?
“In de theaters van de stad vonden altijd al manifestaties, vieringen en herdenkingen plaats van verschillende verenigingen en stichtingen, zoals Ketikoti, Suikerfeest, Internationale Vrouwendag en de Dag van de Marrons. Van oudsher huurden die verenigingen theaterzalen, maar ze verdwenen uit het gesubsidieerde zalencircuit als gevolg van bezuinigingen en moesten dure zalen gaan huren om hun culturele manifestaties huisvesten.
Cees Debets, Wilma Heerings en ik hebben wat er al was, teruggehaald, het theater in. Maar wij willen meer. Wij willen toneel programmeren voor de hele stad. Daarom zoeken we voorstellingen die kunnen bijdragen aan specifieke thema’s, zoals dekolonisatie en vrouwenemancipatie. Daar komt publiek op af dat een afspiegeling is van de stad. Die mensen proberen we vast te houden met thematische abonnementenseries voor een gemengd publiek. Een van die series is Moksi Patu – Gemengd palet – met voorstellingen rondom het thema van zwarte emancipatie. Daarin zat ook Ondine, een superwitte voorstelling met een universeel thema: watergeesten. Zo’n animistisch thema komt in veel culturen voor en is voor veel mensen herkenbaar. Bij zo’n voorstelling zorgen we natuurlijk wel voor een inleiding vanuit het zwarte emancipatie perspectief.
Rond Ketikoti programmeren we een heel festival met voorstellingen, stadswandelingen en lezingen. 1 Juli moet dezelfde betekenis krijgen als 4 en 5 mei, want het verzet tegen de slavernij is net zo betekenisvol en belangrijk als het einde van de Tweede wereldoorlog.”
‘Mensen willen meer dan een wijntje na afloop van de voorstelling.’
Wat doe je verder?
“Nou, ik mag me overal tegenaan bemoeien. Ik heb me beziggehouden met het verhuurbeleid van de theaters zodat manifestaties die voorheen in de verhuur zaten, naar de programmering verhuisden en daar in een context werden geplaatst. Nu horen ze er gewoon bij. Ook ten aanzien van de publieksontvangst heb ik dingen kunnen veranderen: er is nu bijvoorbeeld halal voedsel te koop. Maar vooral heb ik geprobeerd de publiekservaring te verrijken. Mensen willen meer dan een wijntje na afloop van de voorstelling, ze willen elkaar ontmoeten. Daarom organiseer ik dineetjes voorafgaand aan de voorstelling met een inleiding en dialoog. Die avonden worden bezocht door groepen van honderd mensen die samen een afspiegeling van de stad vormen: zestig mensen met een niet-westerse culturele achtergrond die zich mengen met veertig witte theaterliefhebbers. Als zij na afloop van de voorstelling iets met elkaar gaan drinken, dan denk ik: het was geslaagd. Ze hebben plezier en kunnen zichzelf zijn, want ze voelen zich veilig. Dat is de perfecte garantie voor een herhalingsbezoek.”
‘Theater werpt je terug op je basis.’
Waar komt jouw belangstelling voor theater vandaan?
“Mijn ouders behoorden tot de Surinaamse middenklasse, hun vrienden waren schrijvers en theatermakers dus wij kregen altijd try-out kaartjes voor het Cultuurgebouw CCS in Paramaribo en dat was een een hele belevenis. Het publiek op de tribune leefde enorm mee en liet ook flink van zich horen. Ik heb wel eens meegemaakt dat een zanger knielde voor een romantisch duet. Het publiek – allemaal vrienden van hem – begon te joelen en te fluiten en toen werd hij zo kwaad dat hij de microfoon greep en zei: ‘Doe even serieus! Wij moeten hiermee op tournee!’
Op de middelbare school in Nederland kreeg ik een scholierenabonnement voor theater. Daarmee zag ik onder andere voorstellingen van het Zuidelijk Toneel. Daarna was mijn toneelperiode voorbij. Pas na mijn 30e vond ik dankzij mijn goede vriend Erwin Jans het theater terug. In de Schouwburg in Rotterdam zag ik Dogville – naar de film van Lars von Trier – en die voorstelling raakte mijn grootste angst: chaos. Wat als je de regie over jezelf kwijtraakt ten gunste van de groep? Als alleen het recht van de sterkste geldt? Toen voelde ik hoezeer theater je kan raken. Het werpt je terug op je basis: Wat is mens zijn? Hoe gaan we met elkaar om?”
‘Ben ik de excuusallochtoon?’
Wat was je doelstelling toen je begon als jurylid bij het Nederlands Theaterfestival?
“Had ik niet. Ik was best achterdochtig. Ik heb meteen gevraagd: ben ik de excuusallochtoon? Maar de reactie van het festival was goed: ze legden me uit dat ik zeker niet het eerste jurylid met een kleurtje ben. Er komen meer posities vrij, ze willen diverser worden en ja, ze moeten natuurlijk ergens beginnen.”
‘Het neerzetten van het eigen narratief gebeurt tegenwoordig steeds vaker zonder consessies, zonder dat makers zich afvragen wat een witte recensent ervan zal vinden.’
Waar let je op als jurylid? Wat zijn voor jou belangrijke criteria?
“Theater moet maatschappelijk relevant zijn, zoals Orestes in Mosul. Die voorstelling verbindt een klassiek stuk uit de oudheid met actuele vraagstukken. Dat is hoe theater moet zijn. Het moet een bijdrage leveren aan mijn begrip van de wereld om mij heen.
Bij het programmeren van voorstellingen voor Het Nationale Theater draait het ook om de vraag: weerspiegelt dit stuk thema’s die nu leven? Dan is zeggingskracht het belangrijkste. Collega-programmeurs zeggen soms: ik vind deze voorstelling niet goed genoeg, dus die gaan we niet programmeren. Dan zeg ik: ik wil het wel plaatsen, want er is behoefte aan dit verhaal, aan het gekleurde narratief – dat het andere publiek aanspreekt. Dat zijn lastige afwegingen.
Daarom ben ik blij dat Dear Winnie bij de selectie zit. Het uitgesproken, eigen narratief van de acteurs is goed verweven met het narratief de voorstelling. Ze versterken elkaar en creëren een beeld en een gevoel van een sisterhood; vrouwen die samen moeilijke situaties te boven komen. Het neerzetten van het eigen narratief gebeurt tegenwoordig steeds vaker zonder consessies, zonder dat makers zich afvragen of ‘iedereen’ het wel zal begrijpen en wat een witte recensent ervan zal vinden. En dat is en goede zaak. Zo komt er ruimte voor het tonen van andere leefwerelden.”